In deel 1 deelde ik hoe ik in oorlog was met mijn bewijsdrang en faalangst – patronen die me tegenhielden maar tegelijkertijd ook succesvol maakten. Vandaag vertel ik je over een doorbraak die alles terug in beweging zette.
Het moment van erkenning
De doorbraak kwam toen ik besefte dat mijn grootste angst ook mijn grootste kracht was. Wat ik het meest vrees – een teleurstelling zijn – is tegelijkertijd een belangrijke kracht of kwaliteit: het motiveert me om extra hard te werken, zorgvuldig te zijn, en juist open te staan voor feedback. Zo wordt die angst een drijfveer voor beweging.
En die bewijsdrang motiveerde me al om te studeren, me te ontwikkelen, dieper te graven in vraagstukken. Het maakte me gedreven, grondig, en betrokken.
Het moment waarop ik stopte met vechten tegen het idee dat ik misschien wel een teleurstelling ben, en begon te accepteren dat dit gewoon een overtuiging is die bij mij hoort, veranderde alles. Op het moment dat ik mijn bewijsdrang niet langer zag als iets om tegen te vechten, maar als iets wat bij mij hoort, veranderde ook dat perspectief volledig. Ineens kon ik kiezen hoe ik ermee omging, in plaats van er automatisch door gedreven te worden.
Want wat als ik inderdaad soms teleurstellend ben doe? Wat dan nog? Dan oordeel ik me een teleurstellende persoon die toevallig ook waardevolle dingen doet. Dan doe ik soms vervelend en soms heel behulpzaam.
Deze acceptatie voelde paradoxaal: door niet meer te proberen van mijn bewijsdrang af te komen, maar die in te zetten, werd ik er vrijer in. Door te stoppen met het wegduwen van het gevoel “ik ben een teleurstelling” en het te gaan omarmen als: “Oké, misschien doe ik dat wel zo nu en dan – en nu?”
Hoe ik dat deed? Ik begon mijn bewijsdrang te zien als een radar.
Het radarprincipe
Mijn radar scant en zoekt naar signalen van bedreiging. “Zie je wel dat ze me niet waarderen!” “Detectie: iemand twijfelt aan mijn competentie!” “Alert: mijn imago loopt gevaar!” “Waarschuwing: bewijs dat ik een teleurstelling ben gedetecteerd!” Dan werkt mijn radar als een waarschuwingssysteem voor hoe ik zelf overkom, en jaagt me de stress in. Ons brein doet dat trouwens evolutionair gezien automatisch: scannen op bedreigingen.
Maar datzelfde apparaat kan ook andere signalen scannen, weliswaar met een beetje oefening: het detecteert kansen om waarde toe te voegen. “Signaal opgevangen: hier kan ik iemand helpen die vastloopt.” “Mogelijkheid geïdentificeerd: deze ervaring kan anderen moed geven.” “Kans waargenomen: door mijn verhaal te delen, laat ik zien dat worstelen en prutsen niet abnormaal is.” “Opportuniteit gevonden: door toe te geven dat ik me soms een teleurstelling voel, help ik anderen die hetzelfde oordelen.”
Het gaat om bewust kiezen waar ik mijn radar op richt.
Door mijn bewijsdrang te aanvaarden, kreeg ik de ruimte om bewuste keuzes te maken. Door mijn overtuiging “ik ben een teleurstelling” te aanvaarden als een gedachte die bij me hoort – niet als waarheid, maar als oordeel – kreeg ik de vrijheid om te kiezen wat ik ermee doe.
In plaats van automatisch gedreven te worden door de behoefte aan bevestiging, kan ik nu vragen: scant mijn radar naar imagobescherming of naar kansen om bij te dragen? Detecteert hij bedreigingen voor mijzelf, of mogelijkheden voor anderen (en mezelf uiteraard)?
Van NEEN naar JA-verhalen

De doorbraak kwam toen ik bewust andere verhalen begon te vertellen. Verhalen waar ik ‘ja’ tegen kon zeggen in plaats van verhalen waar ik constant tegen aan het vechten was.
Van mijn oude NEEN-verhalen (uit deel 1):
“Ik mag me niet te veel laten zien, want dan vinden mensen me arrogant”
“Ik mag geen fouten maken als ik iets deel”
“Als belangrijke mensen me afkeuren, ga ik me waardeloos voelen”
“Mijn bewijsdrang is iets slecht waar ik me voor moet schamen”
Naar nieuwe JA-verhalen:
“Mijn bewijsdrang heeft me gebracht waar ik nu ben”
“Ik mag een teleurstelling zijn – dat maakt me moedig en oprecht, niet waardeloos”
“Mensen mogen me soms vervelend vinden – ik ben niet voor iedereen gemaakt”
“Dit deel van mij kan anderen helpen als ik dat vanuit geven gebruik in plaats van vanuit bewijzen”
“Angst voor oordeel is normaal (afgewezen worden uit de groep is evolutionair gezien te vermijden om te overleven) en hoeft me niet tegen te houden”
“Ik mag zichtbaar zijn met mijn imperfecties en eigenaardigheden – dat maakt me menselijk en herkenbaar”
“Wachten tot ik ‘goed genoeg’ ben betekent anderen beroven van wat ik nu te bieden heb”
“Niet goed genoeg zijn is een gevoel (lees: oordeel), geen feit”
Het verschil tussen deze twee sets verhalen is enorm: de eerste creëert lijden en verzet, de tweede creëert vrede en bewegingsruimte.
De alles-veranderende vraag
Nu vraag ik mezelf voor elke post, elke workshop, elk concert, elk gesprek: “Doe ik dit omdat ik iets te bewijzen heb, of omdat ik iets te geven heb?”
En soms voeg ik daar nog een vraag aan toe: “En als ik dit doe en mensen vinden me vervelend of teleurstellend – wat is daar erg aan?”
Als het antwoord “te bewijzen” is, stop ik, neem ik waar wat ik oordeel en voel. Dan gaat het over mezelf, niet over de ander helpen. Niet dat ik niet over mezelf mag praten, want zoals dit verhaal kan daar een mooi verhaal zitten dat kan inspireren. Dan maak ik van dit “neen”-verhaal een “ja”-verhaal vooraleer ik verder ga.
Als het antwoord “te geven” is, ga ik door. Ook al is de angst er nog. Want dan gaat het over wat de ander nodig heeft, niet over wat ik nodig heb. En als mensen me onaangenaam zouden vinden om dit verhaal ben ik blijkbaar onaangenaam én waardevol tegelijkertijd.
Het paradoxale resultaat
Het wonderlijke is: door deze vraag te stellen, verdwijnt de angst niet, maar wordt hij irrelevant. Ik ga niet meer wachten tot ik geen angst meer heb. Ik handel ondanks de angst. En ik ga ook niet meer wachten tot ik zeker weet dat ik niet als een teleurstelling zal worden beoordeeld. Ik handel ondanks die onzekerheid.
Dit is een fundamenteel andere benadering dan waar ik jarenlang mee bezig was. In plaats van te proberen de angst weg te krijgen, leer ik er in te leven. In plaats van tegen de bewijsdrang te vechten, gebruik ik hem bewust. In plaats van weg te lopen van het bijhorende ongewenste gevoel bij “ik ben een teleurstelling”, omarm ik het en gebruik ik het.
Het verschil tussen deze twee houdingen is enorm: de eerste houding creëert lijden, de tweede creëert vrede.
Accepteren ≠ opgeven
Wat ik geleerd heb is dat accepteren niet hetzelfde is als toegeven of opgeven. Integendeel: door te accepteren wat er is – inclusief mijn angsten, valkuilen en drijfveren en die diepe overtuigingen over mezelf – krijg ik pas echt de vrijheid om te kiezen hoe ik ermee omga.
Het is de overgang van onbewust geleefd worden door mijn patronen naar bewust kiezen hoe ik ze gebruik.
Faalangst kan verlammen, maar ook motiveren tot kwaliteit. Bewijsdrang kan arrogant maken, maar ook aanzetten tot excellentie. De overtuiging “ik ben een teleurstelling” kan me klein houden, maar ook nederig en betrokken maken.
De kunst is leren wanneer deze patronen me dienen en wanneer ze me beperken. En de levenskunst is leren dat de pijnlijke overtuigingen over mezelf gedachten zijn, geen feiten of waarheden.
Wat betekent dit voor jou?
Misschien herken je iets van dit verhaal. Misschien heb jij ook een patroon dat je tegenhoudt, maar dat tegelijkertijd je kracht zou kunnen zijn. En misschien zitten er onder die patronen ook pijnlijke overtuigingen over wie je bent – overtuigingen die emoties in het leven roepen die je liever niet voelt.
In deel 3 deel ik de praktische stappen die je kunt zetten. Hoe ga je van theorie naar toepassing? Hoe wordt dit een levenshouding in plaats van alleen maar een leuk inzicht?
PS: Welk verhaal vertel je jezelf over jezelf dat misschien meer pijn dan waarde oplevert? Ik ben nieuwsgierig naar je eigen doorbraken en worsteling!