
Daar waar de golven beuken op het strand.
Schoon gewassen zand,
aangetast door wieren, vermolmd wrakhout,
uitgeworpen uit het zilte water.
Het tij haalt uit, daar op de waterlijn.
Voeten op het droge, terwijl het water likt.
Een onbekende wereld trekt aan mij.
Hoe lang nog vooraleer ongekende stromingen grijpen?
Schaduwen van wolken trekken over,
brengen angst en woede met zich mee.
Ze zijn de brenger van opkomend tij.
Schuldgevoel overspoelt mij.
Tot opeens, in de cyclus van eb en vloed, de storm gaat rusten
en ik met zekerheid,
weet dat de golven opnieuw gaan komen,
met in hun kielzog,
hoogtij.