
Toen we bij terugkeer Brussel Centraal uitstapten dacht ik na tien minuten dat ik zonet evenveel mensen had gezien als in één maand Nieuw-Zeeland.
Wij deden daar wandeltochten waar slechts 10 mensen per dag werden toegelaten, of die zo afgelegen waren dat we iedere dag dezelfde mensen opraapten en weer loslieten.
Soms liepen we door kilometers dicht begroeid regenwoud om dan plots in een open plek zicht te hebben over een uitgestrekte baai. Ik voelde me niet alleen afgelegen, we waren het ook.
Ik zou mezelf kunnen kenmerken met dat vaste idee van een introvert te zijn. En niet veel volk om me heen ‘nodig’ te hebben. Maar ik ben niet geboren als een eenzaam mens. Misschien ben ik mij zo gaan gedragen?
Ik leefde steeds op wanneer onbekenden ons aanspraken. En veel Kiwi’s doen dat ook gewoon. De Kunst van het Aanspreken: dat is voor mij zelf nogal uit mijn comfortzone gaan.
En een steeds weerkerend thema omdat ik, die keren wanneer ik het doe, naast een adrenalineshot, het zo fijn vindt om toch een echte verbinding te leggen met anderen. Ook al gaat het maar om aan sukkelende toeristen te vragen hoe ik ze kan helpen met de trein naar Brugge.
Misschien is het de magie van Nieuw-Zeeland die me heeft doen beseffen dat ik meer opensta voor sociale interacties dan ik dacht.
Elke ontmoeting, hoe kort ook, voelde als een waardevolle uitwisseling. In dat afgelegene maakten we contact, om verhalen te delen en om elkaar te helpen.
Terug in Brussel, met zijn drukte en snelheid, merk ik dat ik diezelfde openheid probeer vast te houden. Het is een uitdaging, maar ook een kans om te groeien.
En dat, zelfs in de drukte van een stad, er altijd ruimte is voor een vriendelijk woord of een helpende hand.