In de uitlopers van de nacht
loop ik de morgen in.
De maan als enige metgezel,
hangt daar nog steeds,
even groot als uren geleden.
Ik ben niet alleen in deze grote stad. Tussen de vuilniswagens door,
zwermen enkele vroege vogels stroomopwaarts richting eerste trein,
strompelen enkele feestgangers heuvelafwaarts terug naar huis.
Opgeborgen in een lang stilzwijgen, hun wilde nachtelijke plannen.
In de lucht zijn al de eerste veranderingen merkbaar.
Daar waar de oude tijd oplost in de nieuwe,
waar de rivier de oceaan bereikt,
het zoete water worstelt met het zoute.
Is hier waar de nachtelijke droom wordt verzwolgen?
In deze prille schemering
waar ik het nieuwe licht al kan voelen in de frisse ochtendwind,
de zwaarte van de nacht nog niet helemaal is weggeëbd,
loop ik de nieuwe werkelijkheid in, wetende dat
de maan, ook al is die niet zichtbaar
overdag toch aanwezig is.